Lengte | : | 70 mm |
Lichaam | : | slank2 |
Kleur | : | lichtgrijs tot zandkleurig met een netwerk van donkere stipjes2, ca. 8 bruinachtige vlekken op de flanken1, vage donkere dwarsbandjes op de rugzijde.2 |
Schubben | : | ja |
Beschrijving | : | 39-52 schubben van borstvin tot staart2; bovenkant tot de rugvin zonder schubben2 |
Sensoren | : | ja1 |
Tastzintuigen | : | ja1 |
Beschrijving | : | over het gehele lichaam verdeeld11 |
Druk | : | ja1 |
Zijlijn | : | 1 |
Beschrijving | : | onduidelijk of ontbeekt geheel11 |
Ademhalingsorgaan | : | ja2 |
Kieuwen | : | ja2 |
Vorm | : | draderig2 |
Kieuwdeksels | : | ja2 |
Vinnen | : | ja1 |
Rugvin | : | ja |
Beschrijving | : | onduidelijke bruine vlekjes1, mannetjes met zwart vlekje op de achterrand2 |
Vinstralen | : | 6-73 |
Vetvin | : | 9-11 vinstralen2 |
Staartvin | : | ja |
Beschrijving | : | donkere stip op de staart wortel1 |
Borstvin | : | ja |
Beschrijving | : | driehoekige, donkere vlek op de basis2 |
Vinstralen | : | 183 |
Buikvin | : | ja1 |
Beschrijving | : | in de regel vergroeid tot een vlakke zuignap11 |
Anaalvin | : | ja |
Vinstralen | : | 9-113 |
Voedsel | : | carnivoren3, larven leven voornamelijk van nauplii van copepoden en in de jonge demersale stadia voeden ze zich met copepoden. Grotere grondels zijn typische (epi)benthos eters en voeden zich in volgorde van afnemende belangrijkheid met schaaldieren (krabben, garnalen), wormen (pieren), en tweekleppigen3 |
Vijand | : | platvis, kabeljauw, wijting, vogels3, zuurstof verzadiging beneden de 20% is dodelijk, beneden de 30% krijgen ze sublethale verschijnselen.3 |
Habitat | : | tussen de 0-20 meter, meest op ondiepe plekken (0,2 - 2,0 meter boven GLW)1,2,3, zandgrond |
Saleniteit | : | kan leven in zowel zoet-, brak- als zoutwater3 |
Temperatuur | : | kan sterke schommelingen in temperatuur verdragen, temperaturen beneden 0°C zijn fataal.3 |
Verspreiding | : | Europese kusten, Noordzee en Oostzee. Langs de Nederlandse kust algemeen, voornamelijk in brakwater. In de waddenzee zeer algemeen.2 |
Paaitijd | : | in de zomer (juni-augustus) van het tweede levensjaar3 |
Paaigebied | : | in de estuaria3 |
Eieren | : | ja |
Lengte | : | 1 mm4 |
Beschrijving | : | aan schelpen gehecht3, enkele duizenden, worden door het mannetje verzorgd3 |
Larvale fase | : | bij hun geboorte 3 mm, leven vanaf juli pelagisch in de estuaria1,3 |
Juveniele fase | : | gaan in augustus tussen de 11 en 12 mm over tot de bodem fase, bij temperaturen beneden de 5-7°C, in de herfst of winter migreren ze naar dieper water, tot 10 meter, om te overwinteren, boven de 7°C blijft deze migratie uit3 |
Groei | : | herfst van 1ste levensjaar een gemiddelde lengte van 39 mm en na het 2de levensjaar een lengte van 51 mm |
Levensverwachting | : | 20 maanden5 |
Beschrijving | : | een enkeling (1-2%) redt het om in het derde levensjaar nog een keer te paaien.3, sterven meestal na het paaien in de vroege zomer3 |
Aquariologie | : | Goed te houden in aquaria, als ze voorzichtig worden behandeld tijdens vangst en transport. Planten zich ook voort in gevangenschap.11 |
Literatuur | : | - Muus, Bent J.. (1978). Elseviers Zeevissengids: Elsevier.
- Nijssen, Han. (2001). Veldgids Zeevissen: KNNV.
- diversen. (19??). Ecologisch profiel vissen: Rijkswaterstaat dienst getijdewateren.
|
Bronnen | : | - https://strandwerkgemeenschap.nl/Gobiidae
- https://strandwerkgemeenschap.nl/Actinopterygii
- B20111109-018
- B20111107-008
- 20111109-018
|