Overzicht | |
Beschrijving | Een grote, brede slak |
Determinatie | Kleine exemplaren zijn soms lastig te onderscheiden van de Kleine vlokslak. De papillen op de rug van de klein vlokslak staan gerangschikt in korte rijen en bij de Grote vlokslak lijken ze vaak meer door elkaar te staan. Ook Heeft de Kleine vlokslak meestal een oranje waas over de kop en de voorste papillenA,B, tevens heeft de Grote Vlokslak vaak een V-vormige vlek op de kopC |
| |
Het Weekdier | |
Lichaamslengte | 120 mm |
Mantel | kleur is zeer variabel; grote exemplaren zijn vaak grijs/bruin en op de papillen violet. De wat jongeren exemplaren zijn wat vlezig van kleur. Gele of roodachtige papilinhoud komt ook voor. Bij de wat ouderen dieren is dit niet te zien.B |
Papillen | enigzins afgeplat |
Papillen groepering | Langs de zijkant in 15 om meer rijen, zeer dicht op elkaarC; de rug is onbezetA,C |
Papillen kleur | net als de mantel met een witte puntC |
Kop | 2 paar tentakelsA; vaak een witte V-vormige vlek boven op de kop, achter de rhinophoriënC |
Rhinophoren | 1 paarA; vaak iets donkerder dan rest van de slak, met een witte puntC |
Radula | |
Spieren | |
Voortplantingsorganen | |
| |
Het leven | |
Bevruchting | de voortplanting vindt plaats vroeg in het voorjaarA |
Eieren | Eisnoeren worden van november tot mei en soms ook nog in juni en juli gevonden.B; Het eisnoer vormt een grote dicht-gekronkelde spiraal met een doorsnede tot 5 cm. De kleur is wit tot vuil-geel of een lichte bruin-oranje tint. Het is een dikke doorzichtige gelatineuse worst, met daarin kleine staafvormige eipakketjes. De spiraal wordt meestal op een vlakke ondergrond zoals oesterschelpen of stenen afgezet. Soms worden eisnoeren ook op zacht substraat zoals grote hydroïdpoliepen aangetroffen.C |
Geboorte | vanaf juli; 3 mmA |
Geslachtsrijp | na ongeveer 7 maanden na de geboorte bij een lengte van 50-60 mmA |
Groei | in oktober 20 mmA; In de winter en in het vroege voorjaar zien we de grootste exemplaren.B |
Levensverwachting | 12 maandenA |
Voedsel | Zeeanemonen, vooral de zeeanjelierenA, maar ook slibanemonen en golfbrekeranemonoontjesC |
Habitat | gebieden met een matige stroomsnelheid; van even boven de laagwaterlijn tot grote diepteA; op zowel hardsubstraat als zanderige slibbodems, als er maar anemonen zijnC |
Verspreiding | Atlantische kusten van Europa en Noord Amerika en de Pacifische kusten van Noord Amerika en JapanA,C |
| |