Overzicht | |
Beschrijving | Een bijna cylindrische schelp met een langgerekte opening. |
Lijkt op | geknotte obliehoren |
Tijdvak | vanaf het Eem2 |
Synoniemen | Ultriculus obtusa, Tornatellina obtusa, Cylichna obtusa, Obliehorentje |
| |
De Schelp | |
Hoogte | 9 mm |
Lengte | 4,5 mm |
Dikte | dunschalig |
Basis vorm | cylindrisch1 |
Kleur | Wit tot lichtgeel met een geelbruine opperhuid; soms bedekt met een roestbruine aanslag1 |
Windingen | 5-6, vlak1 |
Suturen | duidelijk, soms weinig gootvormig2 |
Apex | nauwelijks boven de schelp uitstekend1 |
Protoconch | |
Teleoconch | |
Oppervlakte | glad met alleen iets golvende groeilijnen1,2 |
Lichaamswinding | |
Lichaamswinding hoogte | bijna totale hoogte |
Mond hoogte | bijna gehele schelp hoogte2 |
Mondopening | langwerpig1, onderaan breed afgerond, bovenaan smal2 |
Mondstand | een weinig scheef2 |
Buitenrand | scherp, niet omgeslagen1 |
Mondrand | niet continu2 |
Binnenkant | scherp, ongeveer in het midden iets ingedeukt2 |
Columella sculptuur | zonder of met een onduidelijke plooi1 |
Siphokanaal hoogte | 02 |
Navel | nee1, of als zeer smalle spleet2 |
Operculum | |
Operculum aanwezig | nee2 |
| |
Het Weekdier | |
Lichaamsvorm | Er is een kopschild, maar geen parapodiën. Het kopschild loopt naar achteren in twee zijwaartse punten uit. Aan de voorrand is het iets naar binnen gebogen. Op het kopschild liggen ogen. Radula ontbreekt1 |
Radula | |
Spieren | |
Voortplantingsorganen | |
| |
Het leven | |
Voedsel | foraminiferen en het wadslakje die geheel worden verslonden1 |
Habitat | levend ingegraven in slik vermengd met fijn zand, vanaf iets boven de laagwaterlijn tot diepten van ruim 300 meter1 |
Verspreiding | Van het Arctische gebied tot in de Middellandse Zee.1 Ook aan de Noordamerikaanse kust van Groenland tot New Foundland.2 |
| |