Overzicht | |
Synoniemen | Lacuna divaricata (Fabricius) |
Bijzonderheden | Sterven na het eierenleggen, wordt gegeten door steltlopers |
| |
De Schelp | |
Hoogte | 8 mm |
Breedte | 6 mm |
Dikte | nogal dun |
Basis vorm | Kegelvormig |
Kleur | geelachtig, meestal versierd met 4 donkerbruine spiraalbanden. 2 onder en 2 boven de peripherie. |
Windingen | 5 tot 6, vrij snel in grote toenemend |
Winding sculptuur | zwak glanzend met fijne groeistrepen met daartussen een nog fijnere spiraalstreep (wordt bij een vergroting van 10x of meer zichtbaar) |
Suturen | ondiep |
Apex | niet spits, vaak iets roodachtig gekleurd |
Protoconch | |
Teleoconch | |
Lichaamswinding | |
Lichaamswinding hoogte | groter dan alle voorgaande tezamen |
Lichaamswinding sculptuur | bij jonge exemplaren gekield |
Mondopening | eivormig, bij jonge exemplaren duidelijk hoekig |
Mondstand | scheef |
Buitenrand | in het midden iets uitgebogen |
Mondrand | scherp, niet continue |
Binnenrand | Columellaire rand verbreed, wit, gekield om de navelspleet |
Siphokanaal | nee |
Navel | Open |
Operculum | |
Operculum materiaal | hoornachtig, heldergeel |
| |
Het Weekdier | |
Voet vorm | Bij het operculum heeft de voet aan weerszijden een lang aanhangsel |
Radula | |
Radula formule | 2.1.1.1.2 |
Rhachis-tand | aan de zijkant in het midden verbreed |
Lateralia | tanden van linker en rechter helft liggen haast onder een rechte hoek ten opzichte van elkaar |
Spieren | |
Voortplantingsorganen | |
| |
Het leven | |
Geboorte | In februari-mei worden de ringvormige geelwitte eierhoopjes gelegd op Zostera-bladeren of wieren. In juni zijn de jonge slakjes 0.5 tot 2 mm groot, in augustus 2 tot 5 mm. |
Geslacht | gescheiden |
Levensverwachting | 1 jaar |
Verspreiding | Atlantische kust van Noorwegen tot de Golf van Biscaje, westelijk deel van de Oostzee, oostkust van Noord Amerika, Stille Zuidzee |
| |