Overzicht | |
Beschrijving | Dit schelpje is een intern schelpje van een slak. Het is klein en zeer dun, met een grote mondopening en nauwelijks windingen. |
Bijzonderheden | Scheidt zwavelzuur uit om aanvallers af te schrikkenA |
| |
De Schelp | |
Hoogte | 28 mm |
Breedte | 20 mm |
Dikte | doorzichtig1 |
Basis vorm | oorvormig1 |
Kleur | glasachtig wit1 |
Windingen | 2-3, zeer snel in grootte toenemend, oudste windingen worde door de laatste bijna geheel omsloten1 |
Winding sculptuur | alleen groeilijnen1 |
Apex | steekt niet uit1 |
Protoconch | |
Teleoconch | |
Groeilijnen | fijn1 |
Oppervlakte | glanzend1 |
Parallelle sculptuur | fijne groeilijnen |
Lichaamswinding | |
Mondopening | groot, bovenhoek rond uitgebogen1 |
Mondstand | scheef1 |
Buitenrand | scherp en teer1 |
Mondrand | niet continu1 |
Binnenrand | gebogen1 |
Siphokanaal | nee1 |
Navel | nee1 |
Operculum | |
Operculum aanwezig | nee1 |
| |
Het Weekdier | |
Huidskleur | wit tot cream kleurigA |
Lichaamsvorm | een voorste en een achterste gedeelte, gescheiden door een dwarsgroeve. De schelp ligt in het achterste deel en wordt geheel omhuld door de mantel, zodat hij van buiten niet te zien is. Het voorste deel is aan de rugzijde bekleed met het zo genaamde kopschild, een uit 2 lobben vergroeide plaat, die in de mediane lijn een flauwe groeve vertoont: de plek, waar de twee lobben versmolten zijn. Aan de linker en de rechter zijde van de voet reikt een driehoekig parapodium omhoog. Tussen deze parapodia en het overige lichaam loopt ook een groeve. Achter aan het lichaam, zich uitstrekkend voorbij de voet, liggen nog een grootte en een kleine afdeling van de mantel, gescheiden door een groeve. Bij de kop twee tasters en 2 rhinophoriën. Mond helemaal vooraan, tussen kopschild en voet. De anus ligt rechts achteraan.1 |
Mantel | schelp volledig verborgen onder de mantel |
Voet vorm | breed1 |
Ogen | zeer klein1 |
Radula | |
Radula formule | 1.0.1 |
Radula vorm | Gespannen over twee parallele ruggen met een vallei er tussen. Er is geen middentand, maar links en rechts op de ruggen ligt 1 tand per dwarsrij.1 |
Rhachis-tand | 0 |
Lateralia | 2, gezaagd langs een deel van hun concaven rand1 |
Marginalia | 0 |
Ademhalingsorganen | sterk geplooide kieuw, ligt als een ongepaard orgaan aan de rechter kant1 |
Spieren | |
Voortplantingsorganen | |
| |
Het leven | |
Bevruchting | geslachtsgemeenschap vindt 's avonds of 's nachts plaats, daarbij ligt het mannetje iets schuin rechts achter het vrouwtje1 |
Embryonale fase | De larven zwemmen als veliger enige tijd planktonisch rond voor zij tot het definitieve bodemstadium overgaan1 Aan de larve zijn nog een operculum en tentakels te onderscheiden, terwijl het schelpje links gedraaid is. Het operulum gaat verloren en de tentakels versmelten tot het kopschild1 |
Eieren | Ovaal, gehecht aan de zandbodem met slijmdradenA, afgezet in juni en juli in gelatineuze, knotsvormige, gesteelde kapsels.1 De eieren zijn aanvankelijk doorzichtig, maar worden na enkele dagen oranjegeel. In het inwendige van een kapsel loopt een spiraalband, welke bestaat uit naast elkaar gerangschikte eieren.1 |
Geslachtsrijp | Aan het einde van het tweede levensjaar1 |
Geslacht | Hermafrodiet, met voorrang voor de mannelijke producten. De gezamenlijke mannelijke en vrouwelijke geslachtsgang heeft zijn uitmonding rechts, ongeveer in het midden van het lichaam, vlak voor de kieuw. De spermatozoën worden door de groeve tussen het kopschild en parapodium naar de penis geleid, die rechts vooraan in het lichaam ligt. De gonade is oranjegeel gedurende het leven en schemert door de huid heen. |
Groei | Initieel leven de jonge dieren ruim een jaar in zeegrasvelden en kruipen langs de bladeren en de wortelstokken. Hierna verhuizen ze naar de weke modderbodem van kreken en poelen, die bij laag water net niet droog vallen.1 |
Voedsel | kleine schelpen, wormen die in zijn geheel gegeten worden en in de spiermaag worden vergruisdA. De spiermaag (kauwmaag) heeft 3 kauwplaten.1 Het voedsel wordt opgenomen door de radulatanden, die als grijper werken en de prooi in haar geheel pakken1 |
Voortbeweging | deels over en deels door de modder. Met het laagaflopende vooreinde schoffelt de slak zich onder de bovenste laag. Ze zijn voor 's nachts actief.1 |
Habitat | Tot enkele honderden meters diepte, leeft ingegraven in zandA Ze leven zeer lokaal, maar wel in grote aantallen1 |
Saleniteit | 18-35 ppt |
Verspreiding | Oostelijke Atlantische Ocean van noord Europa tot zuidelijk Afrika, ook in de Middellandse Zee.1 |
| |