Gewone otterschelp De mantelbocht valt niet samen met mantellijn en achterste laterale tanden zijn aanwezig? | |
Gebogen otterschelp Heeft de schelp geen achterste laterale tanden? | Ja |
Smalle otterschelp met andere kenmerken? | Ja |
Overzicht | |
Etymologie | De naam otterschelp berust op een schrijffout. Het leefgebied Lutum (slik) waarnaar het dier vernoemd had moeten worden als Lutaria werd per ongeluk geschreven als Lutraria en dat betekend 'otter'.A |
De Schelp | |
Basis vorm | langgerekt ovaal, zijdelings samengedrukt |
Voorrand | gapend |
Achterrand | gapend |
Gelijkkleppig | ja |
Umbo | weinig gewelfd |
Apex | voor het midden, weinig uitstekend |
Periostracum | |
Periostracum kleur | bruingeel |
Periostracum structuur | vezelig |
Ostracum | |
Ostracum kleur | Wit of geelachtig. |
Ostracum structuur | Ondoorschijnend, met zachteglans |
Lunula | niet duidelijk verschillend van de rest van de schelp |
Area | niet duidelijk verschillend van de rest van de schelp |
Binnenkant kleur | wit |
Binnenkant structuur | zacht glanzend |
Umbonale holte | weinig gewelfd |
Slot | |
Ligament | gedeeltelijk uitwendig, gedeeltelijk inwendig, kunnen door een kalkstrookje gescheiden zijn |
Resiliumveld | chondrofoor |
Chondrofoor | steekt schuin achterwaarts in de inwendige schelpruimte uit |
Slot-type | heterodont |
Cardinale tanden | L: 1; reikt niet tot aan de bovenrand, in het midden tot een driehoekig dakje gebogen. Vlak achter het achterste been van dit driehoekje, en ongeveer parallel ermee, loopt nog een smalle rand van kalk tussen de tand en de chondrofoor. R: 2; die aan de toppen elkaar niet raken, maar wel heel dicht naderen L: vergroeid tot een omgekeerde V-vorm |
Voorste cardinale tanden | L: Kan 1 minder ontwikkelde voorste tand hebben R: |
Achterste cardinale tanden | L: kan 1 korte achterste tand hebben R: |
Laterale tanden | glad R: 4 L: 2 |
Voorste laterale tanden | zeer zwak tot afwezig |
Achterste laterale tanden | kan achter de chondrofoor voorkomen; kort |
Mantelbocht | tot het midden reikend |
Sluitspieren | |
Sluitspierindruksels | 2; hoog, vlak onder de bovenrand |
Het Weekdier | |
Siphonen | Lang, grotendeels door een gemeenschappelijk omhulsel van vezelige constructie omgeven, aan de uiteinden gescheiden. |
Voet vorm | groot en breed |
Voet kleur | wit |
Byssus | nee |
Radula | |
Spieren | |
Voortplantingsorganen | |
Het leven | |
Habitat | leven ondiep ingegraven in zand, schelpengruis of modder. |
Verspreiding | Slechts enkele soorten in Europa, Indische Oceaan, Japan, Zuid- en West-Afrika. |
Bronnen | |
Literatuur |
|
Websites | |