Overzicht | |
De Schelp | |
Basis vorm | langwerpig cylindrisch |
Hoogte | 35 mm |
Lengte | 80 mm |
Dikte | niet doorschijnend |
Bovenrand | bijna parallel aan de onderrand |
Onderrand | aan de voorkant geribbeld |
Voorrand | rond |
Achterrand | rond, iets gapend |
Gelijkzijdig | nee |
Gelijkkleppig | ja |
Umbo | prosogyr |
Apex | ver naar voren gelegen |
Periostracum | |
Periostracum kleur | groenbruin |
Ostracum | |
Ostracum kleur | wit tot geelachtig, juveniele exemplaren iets vleeskleurig |
Ostracum structuur | zonder glans |
Parallelle sculptuur | groeilijnen, onregelmatig van plaatsing en dikte |
Haakse sculptuur | ribben, vooral aan de voorkant zeer krachtig |
Oppervlakte sculptuur | knobbels op de kruispunten van de concentrische richels en de radiale ribben. Het duidelijkst onder de top. |
Lunula | weinig of niet |
Area | geheel niet aanwezig |
Binnenkant kleur | wit |
Binnenkant structuur | iets glanzend, ribben van de buitenkant zijn groeven aan de binnenkant |
Umbonale holte | gewelfd |
Slot | |
Ligament | uitwendig |
Tensilium vorm | kort |
Tensilium plek | uitwendig, gesteund door een soort lijst |
Slot-type | heterodont |
Cardinale tanden | 2 L: 2, de voorste gespleten R: 2, achterste gespleten of gegroefd |
Laterale tanden | nee |
Mantelbocht | reikt tot ongeveer het midden |
Sluitspieren | |
Sluitspierindruksels | 2 |
Voorste sluitspierindruksel | kleiner dan achterste en soms moeilijk zichtbaar |
Achterste sluitspierindruksel | rond |
Het Weekdier | |
Mantelrand | grotendeels vergroeid |
Siphonen | zeer groot, aan de basis vergroeid verder vrij |
Voet vorm | klein |
Radula | |
Spieren | |
Voortplantingsorganen | |
Het leven | |
Larvale fase | Pelagisch |
Juveniele fase | De jonge exemplaren (tot 1 mm) wijken qua schelp sterk af van de volwassen exemplaren. Ze zijn korter t.o.v. de hoogte, de radiaire ribben ontbereken en de kleur is vaak roodbruin tot geelbruin. Pas bij 1,5 tot 2 mm begint de ontwikkeling van ribben. Slottanden in alle leeftijden gelijk. |
Voedsel | Eten niet het materiaal waarin ze boren, maar filteren plankton uit het zeewater |
Vijand | Vissen (speciaal schol), bedelving door zand of ander sediment |
Habitat | leven in spleten of gangen van rotsen (hierdoor raakt hun schelp vaak vervormd). Ook zijn er soorten die in hout, veen of stijve klei boren. |
Verspreiding | Oostkust van Noord-Amerika, van de St. Laurens River tot West-Indië, westkust van Afrika (Senegal en Guinea), sedert eind 1800 ook aan de westkust van Midden-Europa. In Europa bijna zeker gekomen omstreeks 1890 via import van Amerikaanse Oesters in Zuidoost-Engeland (Essex). Noordzee verspreiding: Van het Skagerrak tot de Normandische kust. |
Bronnen | |
Literatuur |
|