Overzicht | |
Tijdvak | vanaf het Pleistoceen |
Bijzonderheden | De kleur van het nonnetje wordt bepaald door de erfelijkheid. De kleur roze is hierbij dominant, gevolgd door oranje, geel en wit als meerst repressieve kleur. Twee witte nonnetjes krijgen dus alleen witte nakomelingen, twee roze ouders kunnen elk van de kleuren nakomelingen krijgen. (Pieternella Lutikhuizen en Jan Drent (NIOZ, 2008)) |
| |
De Schelp | |
Basis vorm | ei-vormig |
Hoogte | 35 mm |
Lengte | 30 mm |
Semidiameter | 15 |
Dikte | stevig, ondoorschijnend |
Convexiteit | bol |
Voorrand | rond |
Achterrand | driehoekig |
Commissuur | vlak |
Gelijkzijdig | nee |
Gelijkkleppig | ja |
Umbo | opisthogyr |
Apex | iets achter het midden |
Periostracum | |
Periostracum kleur | geelachtig-groen |
Ostracum | |
Ostracum kleur | De verse kleppen zijn rose, oranje, geel of wit. Ze zijn effen en hebben brede kleur banden. De top is vaak dieper gekleurd. |
Parallelle sculptuur | fijne lijntjes, afgewisseld met enkele groeilijnen |
Kiel | zwak, van apex naar spitse achterkant |
Binnenkant kleur | wit of in de genoemde kleuren |
Binnenkant structuur | zacht glanzend |
Umbonale holte | bol |
Slot | |
Ligament | uitwendig |
Tensilium vorm | stevig |
Tensilium plek | opisthodeet |
Slotplaat | smal |
Slot-type | heterodont |
Cardinale tanden | 2 |
Voorste cardinale tanden | L: 1, voorste is gegroefd |
Achterste cardinale tanden | R: 1, achterste is gegroefd |
Laterale tanden | 0 |
Mantelbocht | reikt tot driekwart van de schelp, basale been valt samen met de mantellijn, links en rechts niet gelijk |
Sluitspieren | |
Sluitspierindruksels | 2 |
Voorste sluitspierindruksel | langwerpig |
Achterste sluitspierindruksel | rond tot driehoekig |
| |
Het Weekdier | |
Siphonen | meestal niet gelijk van lengte, de grootste kan de instroom of de uistroom opening zijn. De instroomopening tast de bodem af opzoek naar voedsel |
Voet vorm | groot |
Byssus | nee |
Radula | |
Spieren | |
Voortplantingsorganen | |
| |
Het leven | |
Bevruchting | april, mei, vrij in zee |
Larvale fase | Beestje is relatief groot, met een korrelig schelpje, ogen en larvale slottanden komen niet voor. Definitieve slottanden worden in het oudere larvestadium aangelegd. |
Juveniele fase | na 3 weken hebben zich een klein schelpje en de voet ontwikkeld |
Geslachtsrijp | na 2 jaar |
Levensverwachting | 18 jaar |
Voedsel | detritus |
Vijand | vissen, meeuwen, roofslakken |
Habitat | In ondiep water, meestal niet dieper dan 3 meter, in de Oostzee tot 50 meter. In slikbodems. Vooral slikgronden van Wadden en Zeeland. Oudere exemplaren zoeken dieper water op. |
Saleniteit | Dikwijls in laag zoutgehalte: 4,3 tot 2‰ Cl per Liter in de Finse Golf deze brakwater vorm die ook voorkomt in de Oostzee en Bothnische Golf is kleiner, platter en dunner dan de schelp uit de volle zee. |
Verspreiding | Beide zeiden van de Noord-Atlantische Oceaan, aan de Europese kusten van de Witte Zee tot Madeira, aan de Amerikaanse kant van ZW-Groenland tot Georgië. In de Oostzee tot ver in de Bothnische Golf bij circa 64° NBr. Ook in de Middellandse Zee en Zwarte Zee. Niet bij IJsland en de Far Oer. Ook in de Bering Zee, bij Noord Japan en Californië. |
| |