Overzicht | |
Beschrijving | Een grote, zware schelp, met een stevig slot. |
Lijkt op | Amerikaanse venusschelp, belangrijkste verschil is het ontbreken van een mantelbocht in de Noordkromp. De Noordkromp is ook ronder. |
Vindplaatsen | Een enkele keer op het strand, de meeste kans maakt u op de oostelijke waddeneilanden |
Tijdvak | vanaf vroeg krijt3 |
Etymologie | Krom; niet recht, niet vlak, scheef. Die vorm ligt besloten in de naam "Noordkromp". De schelp van dit weekdier is sterk bolvormig ietwat getordeerd, en met geen mogelijkheid recht te noemen. De overwegend noordelijke verspreiding verklaart eenvoudigweg het toevoegsel noord in zijn Nederlandse naam3, maar ook het Islandica uit de latijnse naam. |
Synoniemen | Cyprina islandica [Linnaeus 1767], Venus islandica [Linnaeus 1767], Arctica islandica [Schumacher 1817], Cyprina islandica [Lamark 1818] |
Bijzonderheden | Vrouwelijke schelpen vaak groter dan mannelijke3, kan ook parels maken3 |
De Schelp | |
Basis vorm | rond2 |
Hoogte | 108 mm |
Lengte | 115 mm |
Semidiameter | 67 |
Dikte | 10 mm |
Onderrand | glad2 |
Achterrand | oude exemplaren vaak afgeplat1 |
Gelijkzijdig | nee2 |
Gelijkkleppig | ja2 |
Umbo | tamelijk bol1 |
Apex | naar voren gebogen1, steekt uit2 |
Periostracum | |
Periostracum kleur | in jonge exemplaren geelbruin bij oudere bruin of zwart1,3. De zwarte kleur wordt veroorzaakt door het neerslaan van ijzer en mangaan verbindingen.3 |
Ostracum | |
Ostracum dikte | CaCO3 (aragoniet) |
Ostracum kleur | bleek-paarsachtig, vaak ook tinten van geel en oranje2 |
Ostracum structuur | zonder glans1 |
Groeilijnen | fijn, grover aan voor en achterzijde1. jaarlijkse periodiciteit, staan bij grotere exemplaren (> 60 mm) zo dicht op elkaar dat ze niet meer te tellen zijn.3 |
Hypostracum | CaCO3 (aragoniet) in platen, vanaf de mantellijn tot de umbo, gevormd door de mantel4 |
Binnenkant kleur | wit1 |
Binnenkant structuur | iets glanzend1 |
Slot | |
Ligament | uitwendig2 |
Tensilium plek | uitwendig1 |
Slot-type | heterodont2 |
Cardinale tanden | 2 |
Voorste cardinale tanden | L: kort en hoog R: kort en hoog |
Achterste cardinale tanden | L: lang R: breed de voor- en achterkant verhoogd |
Laterale tanden | L: 2 R: 3 |
Voorste laterale tanden | L: 1, kort en onregelmatig gevormd R: 2, boven elkaar; de bovenste zeer zwak, de onderste lang en onregelmatig, loopt onder de cardinale tand door |
Achterste laterale tanden | L: 1, is de verlenging van de ligament drager, kort R: 1, is de verlenging van de ligament drager, lang |
Mantelbocht | nee1 |
Sluitspieren | |
Sluitspierindruksels | 21 |
Voorste sluitspierindruksel | ovaal2 |
Achterste sluitspierindruksel | enigzins driehoekig2 |
Het Weekdier | |
Mantelrand | vrij over bijna de gehele omtrek1 |
Siphonen | kort1 |
Radula | |
Spieren | |
Voortplantingsorganen | |
Het leven | |
Bevruchting | Zomer en vroege herfst4. In de USA zelfs vanaf Mei tot November (Rhode Island)5 |
Embryonale fase | eieren zijn planktonisch5, ei grote tussen 80-95 µm5. |
Larvale fase | 32 (bij 13°C) - 55 dagen (bij 8.5-10°C)5, planktonisch5. Bij temperaturen boven de 15°C, is er sprake van afnemende groei en zelfs van het stoppen van de groei.3 De larve doorloopt drie stadia; uit de bevruchte eieren komt eerst een trochophore larvae, die zicht ontwikkeld tot een veliger larvae (160-190 µm), wat de eerste larve fase is met een tweekleppige schelp, en daarna ontwikkeld zich de pediveligers wat een soort zwemmende-crawlende fase is waarin de voet zich ontwikkeld.5. Gedijen het beste bij 14-18°C5 |
Broed | 230-290 µm3 |
Juveniele fase | De eerste twee jaar is de groei ongeveer 18,5 µm per jaar, het derde jaar ongeveer 7.3 µm per jaar5. Tussen de 9 en 20 mm is de gemiddelde jaarlijkse groei ongeveer 9.5 mm/jaar5 |
Geslachtsrijp | 3-7 jaar afhankelijk van geslacht (vrouwen eerder dan mannen) en lokatie, 40-55 mm3. In Nova Scotia was de gemiddelde leeftijd voor sexuele volwassenheid 13.1 jaar voor mannelijke exemplaren (49.9 mm) en 12.5 jaar voor vrouwelijke (49.2 mm).5 |
Groei | De groei is de eerste twintig jaar vrij snel maar gaat steeds langzamer naarmate het dier ouder wordt.4 Oudere exemplaren (> 50 mm) groeien in een jaar over het algemeen minder dan 1 mm/jaar en soms helemaal niet5. De groei is negatief afhankelijk van het aantal exemplaren per oppervalkte eenheid en temperatuur. Bij een leeftijd van 7.5 maanden en een hoogte van 1-6.5 mm is er nog geen periostracum en ook geen meetbare groeilijnen. Bij een leeftijd van 1 jaar en een hoogte van 6.5 mm is het periostracum geel en zijn de groeilijnen onder de microscoop zichtbaar. Bij een leeftijd van 10 jaar en een hoogte van 45 mm is het periostracum geelbruin en zijn de groeilijnen duidelijk zichtbaar. Op latere leeftijd bij een grote van 50-60 mm wordt het periostracum van bruin zwart. |
Levensverwachting | In de Noordzee tot 167 jaar; bij IJsland tot 507 jaar |
Voedsel | phytoplankton, twee filter periodes wisselen elkaar af met twee verwerking periodes per 24 uur.5 |
Filtratie snelheid | 700 ml/uur voor 26 mm grote exemplaren en 7 l/uur voor 83 mm grote exemplaren, maar is sterk afhankelijk van temperatuur en de grootte van de deeltjes3 |
Filtratie efficientie | 11-14 %3 |
Voortbeweging | kan zich enkele cm ingraven onder het sediment. Hier kan het tot 24 dagen overleven door gebruik te maken van anaerobische metabolisme3 |
Vijand | Eidereenden, zwarte zeeeend, meeuwen, vissen (kabeljauw, schelvis, donderpad, puitaal), wulken en noordhorens, krabben, zeesterren, de mens, visserij3,5 |
Symbiose | Via commensalisme wordt de Noordkromp gebruikt door de worm Malacobdella grossa. De worm kan meestal gevonden worden tussen de mantel epithelium en de kieuwen.3 |
Habitat | Van net onder de laagwaterlijn tot 482 m diepte3, grootste dichtheid bij 25-61 m diepte5. Meestal niet diep in het zand. Opening der sifonen gelijk met de oppervlakte1. Heeft een voorkeur voor fijn sediment, maar leeft ook op grof zand en gravel3. |
Saleniteit | tot 16‰3 |
Temperatuur | 0°C - 20°C (optimaal tussen 6-16°C), de 16°C zomer bodem temperatuur isotherm, lijkt de limit te zijn.3,5 |
Dichtheden | Tot wel 100 individuen per m2, in de Noordzee ongeveer 0.18 per m2 bij de oestergronden tot 16 per m2 bij de Fladen Ground3/sup>. |
Verspreiding | Noord-Atlantische Oceaan; aan de Amerikaanse zijde van New Foundland tot Cape Hatteras, IJsland tot de Faroe eilanden, in de Witte zee en van de Barentz zee tot de golf van Biscay aan de Europese zijde. In de Oostzee alleen in het zuid-westelijke deel.1,3. In de Noordzee vanaf de 53°30'N vanaf 30 meter water diepte en dieper.3 Volgt waarschijnlijk de zomerse 16° isotherm.5 |
Bronnen | |
Literatuur |
|
Websites | |
Foto verantwoording | Schiermonnikoog 2009 |