SynoniemenAndere namen die je in de literatuur tegen kan komen | : | Eetbare mossel |
EtymologieHerkomst van de naam | : | Edulis betekent zowel 'eetbaar' als 'smakelijk'. Mossel komt van musculus, dat een verkleinwoord is van mus (latijn) wat muis betekent. De mossel lijkt enprofiel wat op een muis. Musculus betekent ook spier. 1 |
Bijzonderheden | : | Mosselen openen zich 's nachts om zich schoon te spoelen. 2 |
Lengte | : | 50 mm |
Hoogte | : | 95 mm |
ExoskeletEen versteviging van het lichaam aan de buitenkant en direct zichtbaar | : | ja 3 |
Schelp | : | ja 3 |
Vorm | : | peervormig |
Tweekleppig | : | ja 3 |
GelijkkleppigBij tweekleppigen of de linker- en de rechterklep min of meer gelijk zijn | : | ja 4 |
SemidiameterCommissuurvlak tot grootste bolling | : | 17 mm |
SymmetrischLigt de apex in het midden van de schelp | : | nee 4 |
ApexHet eerst gevormde deel van de schelp (top). | : | Ver naar voren. Dicht bij het slot. 4 |
UmboDe top en het gewelfde deel van de schelp die daarop volgt bij tweekleppigen. | : | prosogyr |
VoorrandBij tweekleppigen de zijrand waar de sipho's niet uitkomen | : | driehoekig, valt samen met de top |
AchterrandBij tweekleppigen de zijde waar de sipho's uitkomen | : | rond 4 |
Onderrand | : | bijna recht |
CommissuurRaaklijn waarlangs de kleppen op elkaar vallen, dit ligt vaak in 1 vlak, het zogenaamde commissuurvlak. | : | vlak |
Periostracum | : | ja 4 |
Dikte | : | stevig 4 |
Kleur | : | zwart, donkerbruin en bij jonge exemplaren geelachtig |
Ostracum | : | ja 4 |
Kleur | : | Paarsblauw, geelbruin tot groen, met stralende donkerpaarse lijnen. |
Structuur | : | glad met alleen groeilijnen |
ParallelDe structuur parallel aan de groeilijnen | : | fijn gestreept volgens de groeilijnen 4 |
LunulaBij tweekleppigen een veldje voor de umbo dat min of meer duidelijk begrensd is. Ook bekend als maantje. | : | onder de top een zeer klein geribd veldje 4 |
LigamentHet ligament zorgt ervoor dat de kleppen in rust toestand open staan. Door het gebruik van de sluitspieren kan het dier de kleppen sluiten. Het ligament is gemaakt van conchioline. Het ligament kan inwendig en/of uitwendig zijn. Het inwendige deel heet het resilium en is een prop concioline die de kleppen open drukt. Het uitwendige deel heet het tensilium en bestaat uit een band conchioline die de kleppen open trekt. Het tensilium bevindt zich nabij de apex van de schelp. | : | ja 4 |
TensiliumHet uitwendige ligament dat als een band zichtbaar is en de schelpkleppen open trekt. | : | ja 4 |
Vorm | : | lang, sterk 4 |
LocatieDrie mogelijkheden
| : | achter de umbo, aan de binnenzijde door een lijstvormige rand gesteund 4 |
TandenDe tanden zorgen ervoor dat de twee kleppen netjes op elkaar sluiten:
| : | Dysodont |
CardinaalDe cardinale tanden liggen direct onder de top en zijn vaak wat kort en stomp. | : | ja |
Beschrijving | : | 3-7 zeer kleine tandjes, voornamelijk voor de top gelegen. |
LateraalDe laterale tanden liggen wat verder verwijderd vanaf de top en zijn vaak wat langer gerekt. | : | nee |
HypostracumDe binnenste van de drie lagen (niet altijd aanwezig) ook wel parelmoerlaag genoemd. Deze laag is opgebouwd uit koolzure kalk die is afgezet in zeer dunne bladvormige kristallen. Wordt gemaakt door de gehele mantel. | : | ja 4 |
Materiaal | : | parelmoer 4 |
Binnenzijde | ||
Umbonale holte | : | gewelfd |
Sluitspierindruksels | : | ja 4 |
Aantal | : | 2 |
Voorste | : | dicht bij de voorkant en zeer klein |
Achterste | : | groot, scherp donkerblauw |
Beschrijving | : | zeer groot 4 |
Byssusopening | : | ja 4 |
Locatie | : | nabij de top, onderrand 4 |
Mantellijn | : | ja |
Beschrijving | : | enkelvoudig, vaag, donkerblauw |
Mantelbocht | : | Niet tot nauwelijks waarneembaar |
Lichaam | : | ja |
Beschrijving | : | van roomwit tot oranje; Deze kleurvariatie hangt samen met de dikte van de schelp en de hoeveelheid pigment in de mantel. De hoeveelheid pigment is genetisch bepaald. De dikte van de schelp bepaalt de verkleuring van het vlees. Dikke schelpen laten weinig licht door en bieden daarom blanke mosselen. |
Mantel | : | ja |
Kleur | : | geelbruin, met een zone van donkerbruin pigment langs de mantelranden, vooral in de omgeving van de mondopening |
Rand | : | vrij over het grootste deel van hun verloop. Aan de achterzijde is een driehoekig vlies gespannen, de branchiale membraan. Dorsaal ligt de uitstroomopening, ventraal in instroomopening. |
Voet | : | ja |
Vorm | : | lang, tongvormig, ongeveer cylindrisch. |
Kleur | : | paars |
Byssusklier | : | ja 5 |
Locatie | : | op de voet 4 |
Beschrijving | : | een dunne spleet aan het eind van de voet |
Byssus | : | sterk 5 |
Siphonen | : | ja |
Beschrijving | : | Naar aanleiding van mossels in een aquarium die wij ooit hadden had ik een vraag over de siphonen van mossels. Jeroen M. Jansen van WUR kon mij toen melden dat alle mosselsoorten Siphonen hebben. Alleen laten ze dat niet altijd zien. Als ze niet hard aan het filteren zijn en de kleppen bijna dicht zijn dan is de siphoon niet goed te zien. Verschillen in siphoon maat hoeven overigens niet soort-specifiek te zijn. Voor mosselen heeft dit veel te maken met de hoeveelheid fijn slib in het water. Daar passen ze zich op aan. |
Ademhalingsorgaan | : | ja |
Kieuwen | : | ja |
Type
| : | Filibranchia 5 |
Beschrijving | : | 2 bladen aan weerzijde van het lichaam. Elk van de bladen bestaat uit 2 lamellen welke onderling door korte dwarsbalkjes van trilharen verbonden zijn. 6 |
Geslachtsorganen | : | ja |
Beschrijving | : | Uitlopers van de geslachtsklieren dringen door tot in het weefsel van mantel, niet in de voet |
Voedsel | : | diatomeeën, protozoën, sporen van algen, diverse organische detritus, vaak ook larven van de eigen soort |
Filtratie snelheid | : | ≤40 liter per uur 7 |
Vijand | : | zeester, purperslakken, krab, kreeft, meeuwen, kraaien, scholeksters, vissen, mens; Een nog grotere bedrijging voor vooral de jonge mossel is storm. Een flinke storm kan broedval los slaan welke daarna op niet geschikte plaatsen terecht kan komen. 6 8 |
Habitat | : | Meestal in grote kolonies in de getijdenzone op hard substraat; Een mossel kan tot 6 uur zonder water (eb). 9 |
Diepte | : | ≤40 m |
Saleniteit | : | ≥14 ‰ |
Verspreiding | : | Van Nova Zembla tot Noord-Afrika, aan de Amerikaanse kust van de poolcirkel tot Kaap Hatteras. Ook in de Pacifische oceaan aan de Amerikaanse en Japanse kust. In de Oostzee tot aan de Bothnische Golf. Niet of sporadisch in de Middellandse zee. 6 |
Evolutie | : | Waarschijnlijk is de mossel in het voeg Plioceen via de Beringstraat gemigreerd van de Grote Oceaan naar de Atlantische Oceaan. |
Tijdvak | : | vanaf plioceen |
Voortbeweging | : | Aan het vrije uiteinde van de voet loopt deze spits toe en vlak achter de punt zit een kleine inzinking die dienst doet als zuignap bij de voortbeweging. Tevens kan met de punt van de voet de byssus draden losgemaakt worden. Jonge dieren zijn redelijk bewegelijk, ouder dieren minder en bewegen alleen als het strict noodzakelijk is. |
GeslachtHermafrodiet of geslachtelijke voortplanting, zie ook geslachtsorganen | : | gescheiden, bij gekookte mossels is het verschil makkelijk te bepalen: heeft de mossel een witte of lichtgele mantel, dan is het een mannetje; is de mantel dooiergeel tot oranjerood dan is het een vrouwtje |
Bevruchting | : | vrij in zee, vooral in maart tot juni, op basis van de watertemperatuur |
Eieren | : | ja |
Aantal | : | 12-25 miljoen per seizoen 10 |
Larvale fase | : | na enkele dagen, zwemmen vrij in zee, dmv. het velum, bezit aan het eind een eivormige, doorschijnende schelp met een taxodont slot en een netvormige of gestippelde sculptuur. De larven hebben een velum en een orale flap waarmee eencellige algen worden opgenomen. |
Broedval | : | na 2 tot 6 weken (0,2-0,3 mm) vind de metamorfose plaats van veliger larve naar broed. Het velum verdwijnt en ze ontwikkelen een voet en kieuwen. Ze stoppen met zwemmen en gaan zich vestigen. |
Juveniele fase | : | halfwas bij 1,5 - 4,5 cm zijn ze ongeveer 1 jaar |
Groei | : | max. 2,5 cm in het eerste jaar. Mossels worden slanker als ze ouder worden. Afhankelijk van de omgeving kunnen verschillende vormen ontstaan. In rustig stromend water worden mosselen vaak langer en de lichter van kleur, terwijl in de branding ze vaak gedrongener en zwarter van kleur zijn. Na ongeveer 2 jaar bij 6 tot 7 cm zijn mosselen consumptie rijp. 9 |
Geslachtsrijp | : | Na 1,5 tot 2 jaar bij 5 tot 6 cm |
Levensverwachting | : | 15 jaar 9 |
Websites | : | |
Literatuur | : |
|
Bronnen | : |
|