Overzicht | |
Vindplaatsen | Onderstenen in het litoraal; wordt vaak in een knoop aangetroffen |
| |
Wormen | |
Lengte | 500 mm |
Breedte | 4 mm |
Kleur | licht- tot donkergrijs/grijsgroen (soms grijsbruin); zijkanten crème kleurig |
Oppervlak | huid is geheel met trilharen bedekt; vangt prooien met een slurf |
Kop | |
Kop vorm | afgrond; breder dan het lichaam; iets afgeplat |
Proboscis | voorzien van papillen; het omhulsel kan tot 1/3 van de lichaamslengte zijn |
Ogen | 20-30 (of meer) kleine zwarte ogen; aan de voorkant twee clusters met 3-6 ogen, daarachter twee cirkelvormige clusters met 6-9 ogen |
Hersenen | achter de kop zitten twee dofrode zenuwknopen die de aansturing van het beest voor hun rekening nemen. |
Lichaam | |
Lichaamsvorm | slang; lang; gelijke breedte over het gehele lichaam; kan zeer goed samentrekken |
Segmenten | nee |
Trilharen | ja |
Staart vorm | stomp afgerond |
| |
Het leven | |
Paaitijd | april, mei, juni |
Geslachtsklieren | wit of geelachtig |
Eet gewoonte | vangt met zijn slurf (probocis) dieren van ongeveer zijn eigen lengte |
Habitat | Rotsige kusten in het intergetijden gebied; |
Diepte maximaal | 100m |
Verspreiding | West kust van Noord-Amerika; Chili; de kusten van Noord Europa; het Middellandse Zee-gebied; het Kamchatka schiereiland; Japan |
| |