Overzicht | |
Beschrijving | De kokkel kan heel uiteenlopende vormen hebben, afhankelijk van het leefgebied. |
Tijdvak | vanaf Plioceen |
Etymologie | 'Edule' is eetbaar of smakelijk. Kokkel is een verbastering van het Griekse kogche of het latijnse cochula dat beide schelp betekend. In 1552 was het bekend als 'cockelt' wat erg lijkt op het Engelse Cockle (zie ook Etymologiebank). |
Synoniemen | eetbare hartschelp, kokhaan, haantje, hoentje |
Bijzonderheden | De schelpen kunnen over het zand rollen zonder dat het weekdier beschadigd raakt. |
| |
De Schelp | |
Hoogte | 50 mm |
Lengte | 60 mm |
Semidiameter | 30 |
Dikte | sterk |
Bovenrand | achter de umbo iets hoger dan ervoor |
Onderrand | rond, gekarteld |
Voorrand | rond |
Achterrand | rond, vaak iets spitser dan de voorrand, vaak verlengd bij oudere exemplaren |
Commissuur | vlak |
Gelijkzijdig | ja |
Gelijkkleppig | ja |
Umbo | prominent |
Apex | in het midden |
Periostracum | |
Periostracum kleur | geelachtig of groenachtig |
Periostracum structuur | Vezelig |
Ostracum | |
Ostracum kleur | Wit of geelbruin, strandmateriaal vaak verkleurd. Jonge exemplaren hebben bij de top meestal een donkerbruin vlekken patroon. |
Parallelle sculptuur | golvende groeilijnen |
Haakse sculptuur | 20-28 ribben |
Rib sculptuur | smalle schubjes op ribben |
Binnenkant kleur | kalkachtig wit, bij de spierindruksels vaak bruin of bruinpaars |
Binnenkant structuur | groeven lopen aan de binnenkant niet door tot onder de top |
Slot | |
Ligament | uitwendig |
Slot-type | heterodont |
Cardinale tanden | 1 |
Voorste laterale tanden | L: 1 R: 2 |
Achterste laterale tanden | L: 1 R: 2 |
Mantellijn | rond |
Mantelbocht | nee |
Sluitspieren | |
Sluitspierindruksels | 2 |
Voorste sluitspierindruksel | rond |
Achterste sluitspierindruksel | rond |
| |
Het Weekdier | |
Siphonen | niet even lang; gevoelig voor licht, worden ingetrokken bij onverwachte schaduw |
Instroomsipho | de langste; bij volwassen exemplaren ongeveer 1 cm; bij jonge exemplaren in verhouding tot de schelp langer |
Uitstroomsipho | de kortste |
Voet vorm | als een winkelhaak gebogen |
Byssusklier | rudimentair, een groeve aan de basis van het horizontale deel van de voet |
Radula | |
Spieren | |
Voortplantingsorganen | |
| |
Het leven | |
Bevruchting | vrij in het water van mei tot augustus; voortplanting in voorjaar en zomer; de voorplantingsorganen, de gonaden, ontwikkelen zich in april tot mei; bij volle rijping vormen de geslachtsorganen ongeveer twintig procent van het l |
Larvale fase | 2-4 weken zwemmen ze vrij rond |
Juveniele fase | examplaren vanaf ongeveer 0,7 mm. Deze schelpen hebben nog geen ribben. De ribben beginnen ongeveer vanaf 1,5 mm. Exemplaren tot 1/2 cm leven nog niet ingegraven, maar op het zand. Kokkel zaad stopt met groeien beneden de 10°C. |
Geslacht | gescheiden |
Groei | |
Levensverwachting | Noordzee: 7-8 jaar; Waddenzee: 5-6 jaar |
Voedsel | protozoën, diatomeeën, en andere eencellige algen |
Voortbeweging | met de voet kunnen ze snelle, sprongsgewijze bewegingen maken |
Vijand | mens (vanaf 4 cm) |
Habitat | Zandbanken, in rustige bochten, mondingen van grote rivieren buiten de eigenlijke stroom. Een bodem van zand, modder, slik. In harde zandgronden zijn de schelpen stevig en bijna rond aan voor en achterzijde. In zachte modder is de schelp dunner en achteraan verlengd. Waar mogelijk verplaatsen de jongen zich tijdens de groei van slik naar meer zanderige omgevingen. Levend van de brandingszone tot ongeveer 10 meter diepte. |
Saleniteit | heel uiteenlopend, van zeer laag (brak) tot zeer hoog |
Verspreiding | Oostzijde van de Noord-Atlantische oceaan, van de Noordkaap en IJsland tot de Kanarische eilanden. Ook in de Middellandse Zee, Zwarte Zee, het Suez Kanaal, Kaspische Zee, het Aral Meer en de Oostzee tot in de Bothnische Golf. |
| |